Alle moslims gooien bommen

Moslims laten zich uitsluitend leiden door hun geloof, dat geloof staat beschreven in de Koran, en de Koran is gewelddadig. Petra Sijpesteijn bestrijdt dit wijdverbreide vooroordeel.
Bij de dies natalis van de Universiteit Leiden las ik vorig jaar een Arabisch gedicht voor. Ik had een paar regels van de negende-eeuwse Iraakse dichter Ibn al-Rumi gekozen waarin hij de in die tijd hoogoplopende strijd tussen het leger en het bestuur behandelde.
Een van de regels luidt, vrij vertaald: “Het zwaard waar iedereen bang voor is kan niets uithalen zonder dat de pen ertoe opdracht geeft.” Met andere woorden: het bestuur – en niet het leger – heeft het laatste woord over de inzet van geweld.
Hoewel iedereen vol lof was over de keuze van de universiteit om juist nu Arabische gedichten voor te dragen, waren veel mensen verontwaardigd over de thematiek van het gedicht. Het ging hier immers, in hun ogen, om het zoveelste voorbeeld waaruit blijkt dat de Koran (de pen) geweld (het zwaard) legitimeert of, erger nog, er opdracht toe geeft.
Wilde de Leidse universiteit zich daar tijdens haar verjaardag wel mee associëren? De interpretatie van mijn verontwaardigde publiek vind ik buitengewoon vergezocht. Er wordt immers gemakshalve van uitgegaan dat “de pen” in een islamitische context automatisch het woord van God is. Als ik naar het publieke debat kijk, had ik me daar misschien minder over hoeven te verbazen.
Wanneer het gaat om moslims en hun gedragingen is de volgende observatie wijdverbreid: moslims laten zich uitsluitend leiden door hun geloof, dat geloof staat beschreven in de Koran, en de Koran is gewelddadig. Deze redenering is verkeerd om twee redenen. De meeste moslims, ook belijdende moslims, laten zich in hun gedrag niet zonder meer leiden door de letterlijke tekst van de Koran.
Daarnaast breekt de eenzijdige zwart-witinterpretatie, uitsluitend gebaseerd op de Koran en islamitisch recht, die nu dominant lijkt onder moslims met een eeuwenoude traditie van pluriformiteit. De tekst van de Koran biedt op directe vragen over het dagelijks leven anno 2017 weinig concrete antwoorden.
Het is dan ook niet voor niets dat islamitische geleerden zich al meer dan 1500 jaar lang bezighouden met het (her)interpreteren en becommentariëren van de Koran. Ook vandaag laat een willekeurige islamitische vraag-en-antwoordwebsite zien hoeveel vragen de tekst van de Koran oproept én onbeantwoord laat.
Ik heb het dan niet alleen over vragen uit het dagelijks leven die in de zevende eeuw nog niet aan de orde waren. Mag ik de Koran op mijn mobiele telefoon lezen? Is stamceltherapie toegestaan? Is een hypotheek een geoorloofde financiële constructie om een huis te kopen?
Het gaat ook over kwesties die al eeuwenlang volgens beproefde methoden steeds opnieuw gewogen worden op basis van de Koran, de uitspraken en daden van de profeet Mohammed, maar ook – en dit is belangrijk – op grond van de lokale context en zelfstandige interpretatie. Kwesties waarmee moslims zich ook in de eenentwintigste eeuw wenden tot autoriteiten op internet, in en rond de moskee of in het theehuis.
Vervangen belastingen betaald aan een politieke overheid mijn plicht aalmoezen te geven? Hoe ga ik om met andersdenkenden? Die autoriteiten komen trouwens ook al eeuwenlang met uiteenlopende antwoorden. En als het antwoord niet bevalt, kan een moslim iemand anders die hij gezag toekent raadplegen.
Al snel na de dood van Mohammed, die elke kwestie met zijn (wetgevende) voorbeeld kon oplossen, raakte men in de islamitische wereld overtuigd van het adagium “agree to disagree”. Dit consensusmodel werd niet alleen vastgelegd in de verschillende rechtsscholen die de islam kent, maar is ook een onderliggende aanname die de geleerden – toen en nu – als een wezenlijk kenmerk van de islam beschouwen. Het grijze gebied, de mogelijkheid tot het vinden van aanvaardbare alternatieven, pluriformiteit en ambiguïteit zijn uiteindelijk richtinggevend in de dagelijkse praktijk van de islam.
Een religie die alle aspecten van het leven betekenis moet geven, moet ook wel de complexiteit van dat leven weerspiegelen. Mijn promovendus uit Koeweit besloot na een jaar in Nederland dat het hem te zwaar valt om hier – met de lange lichte zomeravonden – ramadan te vieren. Hij heeft besloten om de vastenmaand in zijn thuisland door te brengen.
Hanina Ajarai, columnist bij het Algemeen Dagblad, schreef in haar eerste column dat zij niet een hoofddoek draagt omdat ze dat “moet” van haar geloof of van de Koran, of omdat ze zich vromer voelt dan anderen. Ze draagt hem als signaal voor haar omgeving: ik ben moslim, handig om te weten als je me tijdens de ramadan koffie aanbiedt.
Moslims worden gedreven door dezelfde vreugdes, angsten, ambities, zorgen en pragmatische overwegingen als andere mensen. In een discussie over Nederlandse moslims die naar Syrië reizen om zich bij IS aan te sluiten zei iemand uit het publiek: “Als u ze zo beschrijft zijn het net mensen!”
Natuurlijk zijn wij allemaal mensen. Sommigen van ons menen helaas bommen te moeten gooien en vinden daarvoor legitimering in de Koran, de Bijbel, Marx, nationalisme of een andere ideologie. De meesten van ons verwerpen zulke interpretaties gelukkig.
***
Dit is een bijdrage uit Waar verzet jij je tegen?, verschenen bij Maven Publishing. Meer informatie over het boek vind je hier.